Het motto voor de jaarlijkse toogdag van de biologische landbouw, het EKO-congres gehouden op 31 maart op het landgoed Rhederoord luidde dit keer ‘Biologisch op uw gezondheid’. Nu blijkt dat milieu-argumenten de consument niet zo aanspreken, zoekt de sector het in gezondheidsclaims. Het zal echter nog heel wat voeten in de aarde hebben om die claims waar te maken. Tot nog toe is alleen via methoden, zoals pendelen, het meten van biofotonen en het analyseren van kristallisatiepatronen vastgesteld dat biologische producten beter zijn voor de gezondheid dan producten uit de gangbare landbouw. Wat er aan serieus wetenschappelijk onderzoek is, lijkt eerder de andere kant op te wijzen.
Op het vorig jaar (2004) gehouden EKO-congres bond Peter Blom, directeur van de Triodosbank en een van de belangrijkste financiers van de biologische sector, de kat de bel aan. Hij constateerde dat biologisch een veel te onduidelijk begrip is voor de consument. Zolang de sector er niet in slaagt om zich te onderscheiden van gangbaar, bijvoorbeeld via claims dat biologisch gezonder is, zal het marktaandeel volgens hem bescheiden blijven. Momenteel is dat marktaandeel rond de 2,5 procent. Volgens de Beleidsnota Biologische Landbouw van LNV moet dat in 2007 (was 2005) zijn gegroeid naar 5 procent.
Bert van Ruitenbeek, directeur van het Platform Biologica, zeg maar de branche-vereniging, constateerde in een voorbeschouwing op het EKO-congres van 2005 (Oogst, 18 maart 2005) dat de belangrijkste argumenten voor biologisch, milieu en dierenwelzijn, hooguit een beperkte groep ‘heavy users’ over de streep trekt. ‘Daarachter zit een veel grotere groep. Mensen die veel gevoeliger zijn voor zaken als gezondheid en smaak. Als die eenmaal weten dat een biologisch appeltje lekkerder en beter is, zijn ze ook bereid daarvoor te betalen.’
Het zal echter nog een hele kluif worden om eventuele gezondheidsclaims te onderbouwen met onderzoek dat de toets van de wetenschappelijke kritiek kan doorstaan. Voorlopig is dat nog niet erg gelukt. Tijdens het EKO-congres presenteerde Machteld Huber, antroposofisch arts en onderzoeker bij het Louis Bolk Instituut een onderzoek waaruit zou moeten blijken dat biologische zuivel meer gezondheidsbevorderende stoffen bevat dan zuivel die op de gangbare manier is geproduceerd.
Ondanks de ‘hoera’-toon op het EKO-Congres, bleken de resultaten van het onderzoek bepaald niet overtuigend. Huber verzamelde afgelopen februari melk uit de melktanks van vijf biologische en vijf gangbare boeren. De steekproef was niet bijster aselect, want de biologische boeren mochten aangeven wie van hun gangbare buren gevraagd kon worden voor het onderzoek. Vervolgens is gekeken naar het gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren (CLA, geconjugeerd linolzuur en omega-3 vetten) in het melkvet. Die zouden niet alleen goed zijn tegen hart- en vaatziekten, maar ook astma en allergie voorkomen en – inderdaad – het immuunsysteem versterken.
Uit haar resultaten bleek dat er, als je elke biologische boer vergelijkt met de door hem gekozen gangbare buurman, verschillen zijn in de gehalten meervoudig onverzadigde vetzuren. Kijk je echter wat nauwkeuriger naar de cijfers, dan blijkt de spreiding onder zowel gangbare als biologische boeren zodanig, dat je er geen conclusies uit kunt trekken. Zeker niet op grond van tweemaal vijf melkmonsters.
Afgezien daarvan heeft Huber haar cijfers niet gecorrigeerd voor voersamenstelling (gangbare boeren voeren ‘s winters kuilvoer van gras en/of maïs, terwijl biologische boeren het houden bij een gras/klavermengsel), noch voor lactatieperiode. Beiden hebben invloed op het gehalte aan rumenzuur en daarmee op het gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren in melkvet.
Huber is echter niet voor één gat te vangen. Als de biochemische bepalingen niet overtuigen, dan zijn er andere methoden om te bewijzen dat biologische melk gezonder is dan gangbare. Wel een tikkeltje onorthodox, zoals het meten van de hoeveelheid ‘biofotonen’ die de verschillende soorten melk produceren. Of de analyse van kristalstructuren als je de melk laat indrogen onder toevoeging van koperchloride. Beide methoden worden in de gangbare wetenschap niet erg serieus genomen en op een lijn gesteld met fenomenen als mitogenetische straling, Kirlian-fotografie en aardstralen. Het feit dat Huber de kristallisatiefoto’s heeft geanalyseerd met behulp van moderne beeldanalyse-methoden doet daar weinig aan af.
Hoewel Biologica in zijn persberichten anders suggereert is het met dit onderzoek zeker niet bewezen dat biologische melk gezonder is dan gangbare. Ook de andere ‘bewijzen’ voor gezondheidseffecten van biologische producten zijn flinterdun. Zo werd op het EKO-Congres gerefereerd aan een Deens onderzoek waaruit zou blijken dat biologisch gevoerde ratten ‘gezonder’ en meer ‘relaxt’ zijn dan ratten die het met gangbaar voer moeten doen.
Een blik op de website van ‘Darcof’ (www.darcof.dk), zeg maar het Deense Louis Bolk Instituut, laat zien dat ook dit onderzoek de toets der wetenschappelijke kritiek niet kan doorstaan. Niet alleen zijn de aantallen te klein (36 ratten verdeeld in drie groepen) veel te klein om iets zinnigs te kunnen zeggen, maar bovendien zijn de buitengewoon gering, zo ze al bestaan. Het zou kunnen, zo stellen de onderzoekers heel voorzichtig, dat biologisch gevoede ratten iets minder vetweefsel hebben en overdag wat meer uitrusten dan de gangbaar gevoerde beesten.
Ondanks intensief speuren is er geen enkel onderzoek te vinden, waarin zelfs maar aannemelijk wordt gemaakt dat biologisch geteelde producten in een of meer aspecten gezonder zijn dan producten uit de gangbare landbouw. Of de onderzoeksopzet deugt niet, of de meetmethoden zijn onorthodox of de resultaten zijn voor meer interpretaties vatbaar. In de meeste gevallen is sprake van alledrie.
In de enkele gevallen waarin wel een poging tot serieus wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan, worden er geen conclusies getrokken, anders dan dat meer onderzoek nodig is. Waarbij niet altijd duidelijk is of die conclusie wordt ingegeven door daadwerkelijke interesse of door de noodzaak om inkomsten voor het betreffende instituut te genereren, uit welke bron dan ook.
Ja maar… zo hoor je dan, biologisch is toch per definitie gezonder omdat er geen gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen en kunstmest, die onder meer het ‘kwalijke’ nitraat bevat. Afgezien van de ‘chemofobie’ die hieruit spreekt, is het nog maar de vraag of dat zo is. Wat nitraat betreft, blijkt uit recent onderzoek dat zowel de angst voor blauwe baby’s als de mogelijk kankerverwekkende eigenschappen van nitraat en nitriet in de voeding niet door feiten worden ondersteund (zie Spil, 5/2004). Ook voor bestrijdingsmiddelen gaat bovenstaande redenering niet op, zoals blijkt uit een vorig jaar verschenen artikel van Anthony Trewavas van het Institute of Cell and Molecular Biology van de Universiteit van Edinburgh (Crop Protection 23 (2004) 77-781).
Trewavas constateert dat planten van nature tienduizenden chemicaliën produceren, die minstens even schadelijk zijn als synthetische bestrijdingsmiddelen. Voorbeelden zijn solanine in aardappelen, psoraleen in selderij en genestein in soja. Via voedsel krijgen we dus veel meer natuurlijke ‘gifstoffen’ binnen dan we aan residuen van synthetische bestrijdingsmiddelen binnenkrijgen. Onder die natuurlijke stoffen bevinden zich ook vele in potentie kankerverwekkende stoffen. Volgens Bruce Ames (de man van de Ames-test) is 99,99 procent van de kankerverwekkende stoffen die we via de voeding binnenkrijgen van natuurlijke oorsprong.
Het tegenargument dat we ons evolutionair beter zouden hebben aangepast aan ‘natuurlijke’ gifstoffen gaat om verschillende redenen niet op. Om gewassen geschikt te maken voor productie en verwerking zijn hun genetische eigenschappen via klassieke veredeling de afgelopen tienduizend jaar flink door elkaar gehusseld en veranderd. Ook de variëteiten die in de biologische landbouw worden gebruikt, vertonen daarom weinig overeenkomst met hun wilde soortgenoten en zijn allerminst ‘natuurlijk’.
Trewavas stelt verder vast dat we evolutionair gezien nauwelijks tijd hebben gehad om ons aan te passen aan de stoffen die als gevolg van al dat genetisch gehussel in onze landbouwgewassen voorkomen. Gelukkig gaat het meestal goed, hoewel er toch regelmatig nog gevallen voorkomen van vergiftiging door het eten van rauwe cassave. Ook de hormoonverstorende invloed van genestein soja moet niet worden onderschat.
Er is, kortom, geen enkele reden om te veronderstellen dat ons lichaam beter bestand is tegen stoffen die ‘van nature’ voorkomen in voedingsmiddelen en stoffen, waaraan we pas de laatste vijftig, zestig jaar worden blootgesteld. Het belangrijkste verschil is dat laatstgenoemde stoffen slechts 0,01 procent van het totaal uitmaken, meestal in veel lagere concentraties voorkomen en bovendien uitgebreid zijn getest op hun mogelijke effecten op de gezondheid.
Veel belangrijker voor onze gezondheid dan het al of niet aanwezig zijn van residuen van bestrijdingsmiddelen is, dat we voldoende groenten en fruit consumeren. Dat doe je niet door de risico’s van bestrijdingsmiddelen te overdrijven, noch door de producten van de biologische landbouw te promoten. Door de lage opbrengsten van de biologische landbouw zijn biologische producten, volgens Trewavas al gauw tien a twintig procent duurder dan producten uit de gangbare landbouw. Aangezien prijs een belangrijke overweging is bij de aanschaf van voedingsmiddelen, met name bij sociaal-economisch zwakkere groepen, zullen die juist minder in plaats van meer groenten en fruit gaan eten. Het stimuleren van biologische producten zou dus per saldo een negatief resultaat opleveren. De bevolking wordt niet gezonder, maar juist ongezonder.
Ook om andere redenen zouden biologische producten wel eens minder gezond kunnen zijn als de voorstanders ervan ons willen doen geloven. Daarbij gaat het vooral om zoönosen, ziekten die van mens op dier worden overgedragen via consumptie van vlees, melk of eieren. Eind vorig jaar verscheen er een artikel van Aize Kijlstra en anderen van de Animal Science Group over de terugkeer van de terecht gevreesde parasiet Toxoplasma gondii in varkensvlees.
Als gevolg van de intensieve veehouderij, waarbij varkens binnen worden gehouden, was de parasiet, die ooginfecties, blindheid en geboorte-afwijkingen kan veroorzaken, nagenoeg verdwenen. Met de opkomst van de scharrel- en biologische varkenshouderij, waarbij de dieren naar buiten mogen, is Toxoplasma weer terug. Vlees van scharrel- en biologische varkens is voor achtereenvolgens 5 en 1 procent besmet met de parasiet.
Vrije uitloop zorgt niet alleen bij varkens voor problemen, maar ook bij kippen. Bekend is dat kippen die buiten lopen eerder besmet raken met salmonella en campylobacter waardoor hun eieren en vlees als besmettingsbron voor de mens dienen. In februari bleek verder dat eieren van kippen met vrije uitloop (‘Freiland eieren’) in Duitsland een te hoog gehalte aan dioxine bevatten. Te hoog wil zeggen meer dan 3 picogram per gram vet (pg/g). Een van de monsters bevatte bijna 8 pg/g de meeste zaten tussen de 3 en de 4 pg/g. Het is drie keer niks natuurlijk en zeker geen reden om je zorgen te maken, maar om nu te zeggen dat in dit geval ‘Freiland-eieren’ gezonder zijn dan eieren van kippen zonder uitloop naar buiten is toch wat overdreven.
Naast vraagtekens bij de claim dat biologische producten beter zijn voor de – lichamelijke – gezondheid kun je je ook afvragen in hoeverre de biologische landbouw een risico inhoudt voor de geestelijke gezondheid en dan vooral de gevolgen van onzindelijk redeneren. In zijn recent verschenen boek ‘The March of Unreason’ waarschuwt Dick Taverne voor het fenomeen dat op dogma’s gebaseerde bewegingen zoals biologische landbouw, homeopathie en delen van de milieubeweging het vertrouwen in de wetenschap als minst slechte methode om de waarheid te leren kennen, ondermijnen.
Taverne is een Britse Lord van Nederlandse afkomst, die in zijn jonge jaren minister van Financiën was onder Harold Wilson. Na een carrière in de verzekeringswereld richtte hij twee jaar geleden de stichting ‘Sense about Science’ op. Deze stichting, die veel hooggeleerden van naam onder zijn bestuursleden en adviseurs telt (zie www.senseaboutscience.org.uk) heeft tot doel het bevorderen van de ‘evidence based approach’ in het maatschappelijke en politieke debat. Anders gezegd: wat meer respect voor de feiten.
Het geloof in de zegeningen van de biologische landbouw voor milieu en gezondheid is volgens hem een voorbeeld waarbij de ‘evidence-based approach’ wordt ingeruild voor een dogmatische benadering. Je zou er je schouders over op kunnen halen, ware het niet, aldus Taverne, dat met de dogma’s een belangrijke verworvenheid van de Verlichting, namelijk het geloof in de rede, overboord dreigt te worden gegooid. Daardoor schep je ruimte voor fundamentalisme, dat wil zeggen het ontkennen of negeren van de feiten omdat die niet passen in het heersende dogma.
Waar fundamentalisme op den duur toe kan leiden, hebben we, zo waarschuwt Taverne, kunnen zien aan de teloorgang van de Arabische wetenschap. ‘Van de achtste tot de veertiende eeuw waren Islamitische geleerden de absolute top op het gebied van wiskunde, astronomie, geneeskunde en chemie. Bovendien hebben ze voor ons de geschriften van de oude Grieken bewaard. In de veertiende eeuw kwam het religieuze dogmatisme op en werd de wetenschappelijke nieuwsgierigheid de kop ingedrukt. Iets was pas waar als het in de Koran stond. Het gevolg is dat de wetenschap in de Arabische wereld nog steeds weinig of niets voorstelt.’
Zo’n vaart loopt het gelukkig nog niet, erkent ook Taverne, maar alternatieve geneeskunde, biologische landbouw en het dogmatische verzet tegen genetische modificatie lijken ook in de politiek een nuchtere afweging van feiten in de weg te staan. In een eerder artikel in Spil wezen we al op de onlogische voortzetting van het beleid om biologische landbouw te stimuleren (zie Spil ..). In het kader van dat beleid zijn minister Veerman en de meerderheid van de Tweede Kamer op zoek naar bewijs dat biologische producten gezonder zijn dan producten uit de gangbare landbouw.
Een belangrijke rol in die zoektocht is weggelegd voor het internationale netwerk Food, Quality and Health, dat bestaat uit instituten die, evenals het Louis Bolk Instituut, de biologische landbouw een zeer warm hart toedragen. Om de voordelen ervan aan te tonen, maken ze gebruik van methoden die in de reguliere wetenschap op zijn zachtst gezegd omstreden zijn. Resultaten van hun onderzoek halen ook nooit de kolommen van zogeheten ‘peer reviewed’ wetenschappelijke tijdschriften. Merkwaardig genoeg maakt ook het Rikilt, het Rijksinstituut voor Voedselveiligheid deel uit van dit netwerk, maar dat terzijde.
Inmiddels hebben de experts van het netwerk eind vorig jaar vastgesteld dat het geen zin heeft om te kijken naar verschillen in samenstelling tussen biologische en gangbare producten. Dat zou geen recht doen aan de ‘holistische’ invloed van biologische producten. Vandaar dat is gekozen voor een onderzoek waarbij gekeken wordt naar de invloed van biologische en gangbare voeding op het immuunsysteem en het gedrag van kippen.
Daarbij is even uit het oog verloren dat uit recent onderzoek blijkt dat kippen die volledig biologisch worden gevoerd te weinig van het essentiële aminozuur methionine binnenkrijgen. Maar ja, we zouden niet naar de voersamenstelling kijken, want dat is al te reductionistisch. Daarom kon de directeur-generaal van het ministerie van LNV, Renee Bergkamp met enige trots aankondigen dat haar ministerie samen met dat van Economische Zaken en met de Rabo- en Triodosbank voor het kippenonderzoek een miljoen euro fourneren.
De vraag is wat je dit soort onderzoek bewijst. In het geval dat het wordt uitgevoerd volgens de regelen der kunst en wordt gepubliceerd in een respectabel tijdschrift, dan nog is het maar één onderzoek, dat op zijn minst toch nog door een aantal andere onderzoeksgroepen herhaald moet worden. Temeer omdat er tot nu toe geen enkel wetenschappelijk bewijs is voor de stelling dat biologisch gezonder is.
Als het volgens de holistische methoden van het Louis Bolk en collega-instituten wordt uitgevoerd, kan het zo de prullenbak in. Industrie en kruideniers zitten niet te wachten op gezondheidsclaims die alleen ‘bewezen’ kunnen worden met behulp van pendelen, biofotonen of kristallisaties. Dan hebben ze meteen de Voedsel- en Waren Autoriteit en de Reclame Codecommissie aan de broek.
Concluderend ziet het er naar uit dat de gezondheidsclaims van biologische producten vooralsnog niet wetenschappelijk onderbouwd zullen worden. Desalniettemin zijn en blijven er zeloten, ook in het parlement die menen dat gezondheidsclaims gerechtvaardigd zijn, zelfs al is er geen wetenschappelijk bewijs. Een soort omgekeerd voorzorgsprincipe. Misschien moeten we maar vaststellen dat de biologische ‘hype’ lang genoeg geduurd heeft en het geld voor onderzoek steken in precisie-landbouw. Of in de ontwikkeling van niet-allergene pinda’s of bananen met behulp van genetische manipulatie. Daar heb je tenminste wat aan.
Verschenen in Spil 211/212 Zomer 2005