Snel lezen

  • we lijken toch eerder op een schoothond dan op een waakhond
  • het doel is het stimuleren en voeden van publieke expertise en politiek debat over wetenschapsgerelateerde onderwerpen.

Vakconferentie Wetenschapsjournalistiek 1 oktober 2013, Rotterdam

De vraag of wetenschapsjournalisten cheerleaders of watchdogs zijn – schoothond of waakhond – was het thema van een aantal artikelen die een paar jaar geleden in Nature werden gepubliceerd. Bij eerste oogopslag lijkt het antwoord duidelijk; waakhond natuurlijk. Je bent journalist tenslotte. Maar als je er goed over nadenkt, dan lijken we toch eerder op een schoothond dan op een waakhond. Dat heeft verschillende redenen.

Patroon

Om te beginnen tijdgebrek. Net als andere journalisten werken ook wetenschapsjournalisten naar deadlines toe. Ook de bezuinigingen maken het er niet beter op. Onder tijdsdruk zie je in de berichtgeving over wetenschap en techniek een bepaald patroon ontstaan, dat door Tony Murcott als volgt werd beschreven in Nature in 2009:

There is a rhythm to science news, easy to spot in the mainstream media and as familiar to every science journalist as breathing. It follows the publication cycles of the major peer-reviewed journals such as Science, The Lancet and Nature.

Daar komt bij dat ons journalistieke object, wetenschap en technologie, vaak knap ingewikkeld is. Meestal zijn we blij als we het zelf een beetje snappen en daardoor komen we vaak niet veel verder dan het vertalen van de resultaten op zo’n manier de geïnteresseerde leek het kan begrijpen.

Bij de duiding van de wetenschappelijke betekenis van het onderzoek laten we ons vaak leiden door de onderzoeker zelf of een nabije collega van hem/haar, terwijl we aan een duiding van de maatschappelijke betekenis ervan meestal niet toekomen.

Nice to know

Veel berichtgeving over wetenschap en techniek beperkt zich daardoor tot wat ik ‘nice-to-know’ informatie noem. Leuke gespreksstof voor bij de koffieautomaat of voor een grappige tweet. De duiding – waarom moet de lezer dat weten? (‘need-to-know’) – ontbreekt vaak.

De vraag wat onze lezer/luisteraar/kijker aan moet met bijvoorbeeld de ontdekking van het Higgsdeeltje of de aanwezigheid van water op Mars. Legitieme vragen (alleen al vanwege het belastinggeld dat wordt gestoken in de beantwoording ervan) waarop ook legitieme antwoorden zijn te geven. Maar zolang ze niet gesteld worden, blijft de berichtgeving erover toch vooral ‘entertainment’.

Verbonden

Tijdgebrek en complexiteit van de onderwerpen zijn niet de enige reden waarom wetenschapsjournalisten meer ‘cheerleader’ dan ‘watchdog’ zijn. Wat er ook mee te maken heeft, is dat wetenschapsjournalisten niet alleen gefascineerd zijn door hun onderwerp – dat overkomt ook andere journalisten – maar er ook graag dicht tegenaan schurken. Veel wetenschapsjournalisten hebben een universitaire (bèta-)opleiding – geen journalistieke – en voelen zich nog steeds verbonden met het wetenschappelijk bedrijf.

Veel wetenschapsjournalisten zijn bovendien materieel gebonden aan het wetenschappelijk bedrijf. Voor zover ze niet in dienst zijn van een krant of tijdschrift, schrijven ze ook voor de tijdschriften van NWO en KNAW of voor de glossy’s van de universiteiten. Als je van de pen wil leven is dat vrijwel onvermijdelijk (of je moet een rijke partner hebben), maar je kunt je afvragen of dat wel klopt. Het helpt in ieder geval niet om enige afstand te creëren.

Eigen glazen

Door te weinig afstand te nemen van het wetenschapsbedrijf gooien we om te beginnen onze eigen glazen in. Extreem gezegd: Waarom zouden redacties en uitgevers nog betalen voor artikelen, die ze ook gratis als persbericht van een universiteit of kennisinstelling krijgen toegestuurd. En die misschien ook nog geschreven zijn door de freelance journalist, die ze anders zouden inhuren. Gezien de krimpende redactiebudgetten, is de keuze snel gemaakt voor uitgever of hoofdredacteur.

Belangrijker nog dan onze broodwinning is het feit dat we onze journalistieke opdracht dreigen te verzaken. Wetenschap en technologie bepalen in hoge mate hoe onze toekomstige samenleving eruit ziet. Als journalisten in een democratische samenleving hebben we niet alleen de opdracht om het publiek te informeren over die ontwikkelingen, maar ook om analyseren wat er gebeurt in de onderzoekslaboratoria, hoe dat gebeurt, waarom dat gebeurt en hoe en door wie dat wordt gefinancierd.

Technocratie

Daarbij moeten we scherp in de gaten houden wat de grens is tussen resultaten van wetenschappelijk onderzoek, inclusief alle onzekerheden en relativeringen, en de mening van de onderzoekers. Ik vind het vrij beangstigend om te zien hoe onder de vlag van de wetenschap het technocratische denken toeneemt. Dat begint al bij wetenschappers die hun politieke mening – bijvoorbeeld over schaliegas – als enige waarheid proclameren alleen op basis van het feit dat ze hoogleraar zijn. Niet omdat ze iets van mijnbouw en gaswinning af weten.

Peer review

In het verlengde ervan zijn veel wetenschapsjournalisten geneigd om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek als ‘waar’ te presenteren. Het onderzoek is immers peer reviewed. Dat vijftig tot tachtig procent van die peer reviewed resultaten niet langer meegaat dan een paar jaar pleit voor wetenschap als systeem, maar zou ook aanleiding moeten zijn tot enige bescheidenheid. Nog afgezien van het feit dat het peer review systeem kraakt in zijn voegen.

Schoothond

Desondanks zien we er, in het kielzog van zichzelf overschattende wetenschappers, geen been in om politici en burgers te kapittelen, omdat zij zich anders gedragen dan wetenschappelijk gezien verstandig is bijvoorbeeld als het gaat om klimaatverandering, vaccinatie, straling en obesitas. Terwijl we natuurlijk ook eens kunnen vragen waarom ze dit doen.

Hoewel er tekenen van verandering zijn – ik denk aan de columns van Hans van Maanen in de Volkskrant, de berichtgeving over frauderende wetenschappers en aan de reeks kritische artikelen in Volkskrant, NRC en Trouw over de klimaatwetenschap in de aanloop naar het vijfde IPCC-rapport – is wetenschapsjournalistiek toch nog te vaak schoothond en te weinig waakhond.

Blaffen

Als we als wetenschapsjournalisten overeind willen blijven in de stroom van gratis content van de kennisinstellingen en de bloggende wetenschappers, zullen we toch wat minder kwispelen en wat meer moeten blaffen – en af en toe even doorbijten. Niet alleen voor onze eigen broodwinning, maar vooral ook vanwege het belang van onafhankelijke of “strong science journalism”, zoals Hans Peter Peters het noemt: wetenschapsjournalisten die niet alleen vertellen wat onderzoekers doen, maar die dat ook duiden en becommentariëren. Om het eens plechtig te zeggen:

Het doel van wetenschapsjournalistiek is niet om geprezen te worden door onderzoekers (hoewel dat niet verboden is). Het doel is het stimuleren en voeden van publieke expertise en politiek debat over wetenschapsgerelateerde onderwerpen. Waar het om gaat is dat journalisten blootleggen dat  wetenschap en techniek en de financiering ervan een belangrijke (machts-)factor zijn bij het vorm geven van de samenleving van morgen.

Joost van Kasteren