Als jongetje van acht knipte hij plaatjes uit van de maan en de planeten. Altijd al is Ing. Peter Louwman (1935) gefascineerd geweest door het uitspansel. Hij is altijd amateur gebleven, zo zegt hij, maar dat heeft hem er niet van weerhouden om wat waarschijnlijk de grootste privé-verzameling antieke telescopen ter wereld is, op te bouwen,

Louwman bewoont een bescheiden villa op een steenworp afstand van de N44 die Leiden met Den Haag verbindt. Bij aankomst worden we begroet door een jonge bouvier. Een kort commando van zijn ‘baasje’ is voldoende om zijn natuurlijke neiging om ons te besnuffelen te onderdrukken. Later verschijnt nog een oudere bouvier op het tegelpad en worden we argwanend bekeken door twee teckels. Eenmaal in huis blijken de telescopen, toneelkijkers en andere parafernalia, bijna allemaal meer dan anderhalve eeuw oud, zich te bevinden in een ruimte met de omvang van een ruim bemeten huiskamer. Het zijn er honderden in alle soorten en maten.

Aan de muur en het plafond hangen kijkers van enkele meters lang. De langste meet acht meter en kon alleen worden gefotografeerd toen Louwman ooit een paar collega-astronomen op bezoek had die het vast konden houden. Op de vloer staan spiegeltelescopen op statief en in vitrines zien we astronomische kijkers, toneel- en veldkijkers in alle soorten en maten. En gemaakt van uiteenlopende materialen, zoals parelmoer, ivoor, goud, zilver, hout, porselein en messing. Een binoculaire toneelkijker heeft kijkerbuizen van zijde, die als een harmonica in elkaar worden geschoven, waardoor de toneelkijker in een plat doosje kan worden opgeborgen. Enkele kijkers zijn bekleed met roggehuid, een materiaal, dat niet alleen heel sterk is, maar ook vochtwerend en daarom bij uitstek geschikt voor kijkers die op zee worden gebruikt.

Sterrenhonger

Louwmans interesse in de ontdekkingsmachines van de astronomen, is voortgekomen uit zijn grote belangstelling voor de sterrenkunde. Als jongetje van een jaar of  acht verzamelde hij al plaatjes van maan en planeten en knipte artikelen uit tijdschriften. Nog altijd heeft hij het antwoord op de brief die hij in 1948 schreef aan Dr. Raymond, toentertijd directeur van het Zeiss Planetarium van de Haagsche Courant in Den Haag en voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Weer- en Sterrenkunde. Om zijn honger naar informatie over sterrenkunde te bevredigen wees Raymond hem op de Sterrengids, een uitgave van de NVWS, die nog steeds ieder jaar verschijnt.

Na zijn middelbare schooltijd vertrok hij naar Groningen. Niet voor een studie Sterrenkunde, maar voor een opleiding aan de toenmalige Hogere Landbouwschool, waar hij zich toelegde op landbouwmechanisatie. Na Groningen en de verplichte militaire dienst kwam hij in het automobielbedrijf van zijn familie te werken, maar dat weerhield hem er niet van om zich verder te bekwamen in de sterrenkunde. Inmiddels is hij een zeer gewaardeerd amateur-astronoom, die her en der wordt uitgenodigd om lezingen te geven. De maan en de planeten vormen een van zijn specialiteiten (hij is een van de drijvende krachten achter de gelijknamige werkgroep), maar ook andere onderdelen van de astronomie hebben zijn onvoorwaardelijke interesse.

Zijn inzet voor de (amateur) sterrenkunde werd in november vorig jaar op een bijzondere wijze gehonoreerd, namelijk door een planetoïde naar hem te vernoemen. Het gaat om een behoorlijke grote brok steen met een diameter van tussen de 5 en 8 kilometer die tussen de banen van Mars en Jupiter zijn rondjes om de zon draait. Hij is op 25 maart 1971 ontdekt met de 48 inch telescoop op Mount Palomar door het Nederlandse astronomen-echtpaar Van Houten-Groeneveld.

Ark van Noach

Louwmans fascinatie voor kijkers ontstond ruim dertig jaar geleden en werd enerzijds gedreven door nieuwsgierigheid naar de optische constructie en anderzijds door liefde voor de mooie en dure materialen die werden gebruikt. Hij voelt, naar zijn zeggen, een innerlijke drang om deze mooie, maar kwetsbare instrumenten te behouden voor het nageslacht. Zijn verzameling fungeert als een soort Ark van Noach, waar de kijkers beschermd tegen de ondeskundige en ruwe behandeling die hen zo vaak ten deel is gevallen. Tegelijkertijd vormt het een toonkamer van de geschiedenis van de verrekijker.

Die geschiedenis begint in de Republiek der Zeven Provinciën, midden in de 80-jarige Oorlog. Aan het eind van de zestiende eeuw waren vergrootglas en bril al bekend. In die tijd probeerde men door het willekeurig combineren van positieve (bolle) en negatieve (holle) lenzen een hogere vergroting te bereiken zonder in te leveren op de scherpte. In 1608 vraagt Hans Lippershey uit Middelburg, octrooi aan op een door hem gebouwde kijker bij de Staten-Generaal. Het gaat om wat later een Hollandse kijker wordt genoemd, dat wil zeggen een kijker waarvan de voorste lens (het objectief) bol is en de achterste lens (het oculair) hol. In september van dat jaar beklimt Lippershey samen met Prins Maurits de toren van de Grote Kerk in Den Haag om te controleren of de telescoop inderdaad de dingen dichterbij brengt.

Een octrooi krijgt Lippershey niet, maar hij wordt wel betaald door de Staten-Generaal. Omdat er in die tijd in Den Haag vredesbesprekingen worden gehouden, komt het bestaan van de telescoop ter ore van de Franse opperbevelhebber. Met toestemming van de Staten-Generaal krijgt de Franse koning Henry IV enkele exemplaren en via een Franse kennis wordt Galileo Galilei geattendeerd op het bestaan ervan. In 1609 bouwt laatstgenoemde zijn eerste telescoop en in de twee jaar erna doet hij een reeks spectaculaire waarnemingen. Zo ontdekt hij vier manen van Jupiter, de fasen van Venus en de bergen en kraters op de maan. De waarnemingen vormen voor Galilei een bevestiging van het Copernicaanse wereldbeeld dat de planeten om de zon draaien. Hij ziet ook een deel van wat we nu kennen als de ringen van Saturnus, maar trekt uit die waarneming de (verkeerde) conclusie dat Saturnus uit drie planeten bestaat.

Het raadsel van de ringen van Saturnus wordt pas een halve eeuw later opgelost door de Nederlander Christiaan Huygens. Waar Galilei zich nog moest behelpen met een kijkertje van 1.20 meter en een lensopening van 3 centimeter, had de lens, waarmee Huygens de ringen ontdekte, een doorsnede van 6 centimeter en een lengte van 12 Rijnlandse voet, ofwel bijna vier meter. Bovendien maakte hij gebruik van een door hemzelf ontwikkeld oculair (nog steeds bekend als Huygens-oculair), waarmee hij een groter gezichtsveld had.

Christiaan en zijn broer Constantijn waren uitstekende lenzenslijpers, vertelt Louwman. Hun lenzen waren van een voor die tijd ongekende kwaliteit; ook dat heeft Christiaan geholpen bij zijn waarnemingen. Een van die door Huygens geslepen lenzen bevindt zich in Louwmans verzameling. Het exemplaar is onlangs in Rome opgedoken en is de op een na oudste nog bestaande lens van Huygens. Met fijne letters is in de rand geëtst ‘Chr. Hugenius Ao 1656’.

Gouden letters

In de loop van de zeventiende eeuw ontwikkelt de lenzenkijker (refractors) zich steeds verder. De twee hoofdtypes zijn de al genoemde Hollandse kijker met een positief objectief en een negatief oculair en de wat later uitgevonden astronomische kijker (positief objectief en positief oculair). Bij beide varianten komen we een groot scala aan oculairen tegen. Ook de ontwikkeling van objectieven, van een enkele lens tot samengestelde lenzen, al dan niet met tussenruimte laat zich aflezen uit de verzameling van Louwman. Een kijker die vooral mooi is om naar te kijken is een ongesigneerde Italiaanse kijker, gemaakt halverwege de zeventiende eeuw. De koker is bekleed met papier met  marmerpatroon en bedrukt met gouden letters. Louwman: ‘In het onverhoopte geval dat er brand uitbreekt en de brandweer zou erin toestemmen, dat ik nog één keer mijn huis in mag, dan zou ik niet lang hoeven te aarzelen en dit mooie kijkertje redden. Het is trouwens de enige telescoop die ik ooit van een museum heb gekocht. Alle anderen heb ik gekocht op veilingen, van particulieren en handelaren en op rommelmarkten.’

Een van zijn topstukken is een  telescoop uit ca. 1770, gebouwd door Jesse Ramsden, die een een achromatisch Dollond-objectief bevat. Daarmee had lenzenmaker Peter Dollond het probleem van de chromatische aberratie, de kleurschifting grotendeels opgelost. Die kleurschifting leidt tot een onscherp beeld bij de lenzenkijker van die dagen. Het Dollond-objectief is van een serie van tien a twaalf die niet alleen uit twee, maar uit drie delen bestaat. Een ervan is gebruikt om ooit op Nova Zembla een zonsverduistering waar te nemen. De kijker die in Louwmans bezit is, is in zijn lange leven drie keer verkocht geweest door veilinghuis Sotheby. In 1806 nog door Mr. Sotheby en in 1966 door het veilinghuis van die naam. Louwman, die ook de namen kent van de eerste vier eigenaren, kocht hem op een Sotheby-veiling in New York in 1978.

Om een enigszins scherp beeld te krijgen werden telescopen in de zeventiende eeuw steeds langer. Ter illustratie toont Louwman een prent in een originele uitgave van de Poolse sterrenkundige Johann Hevelius (hij verzamelt ook boeken over sterrenkunde). Daarop zijn enkele tientallen mensen in de weer met een telescoop van zo’n 50 meter  lengte. Met een ingewikkelde constructie werd het immense apparaat elke minuut 12 centimeter verzet om de maan en andere objecten te kunnen volgen.

In die tijd was de lenzenkijker niet alleen onhandig lang, maar had bovendien een zodanig klein gezichtsveld, dat je niet eens de maan vol in beeld kon krijgen. Om aan die bezwaren en aan de bezwaren van kleurenschifting tegemoet te komen, ontwierp en bouwde de grote Isaac Newton in 1671 een telescoop waarbij een holle, metalen spiegel werd gebruikt als objectief. De spiegel bevindt zich achter in de kijkerbuis. Het door de holle spiegel weerkaatste licht komt terecht op een vlakke spiegel, die onder een hoek van 45 graden staat. Het oculair bevindt zich aan de zijkant van de buis. Het resultaat is een compacte telescoop met een groot gezichtsveld.

Newtons spiegeltelescoop was vroeger afgebeeld op het Engelse biljet van een pond en is daarmee waarschijnlijk de meest bekeken telescoop van ter wereld. Enkele jaren geleden heeft Louwman, met toestemming van de Britse Royal Society, een exacte replica laten maken van de Newton spiegeltelescoop uit 1672. Zo precies, dat zelfs de houtwormgaatjes overeen komen. Ook het ooit door Newton gemaakte en later weer met kurk dichtgestopte gat is aangebracht in de replica. Dankzij het laten maken van de replica kwam Louwman er achter dat de houten voet van de originele Newtonkijker van de Royal Society, anders dan altijd werd gedacht, authentiek is.

Wat begon als een hobby is inmiddels bijna een dagtaak geworden. Alleen al het registreren, fotograferen en catalogiseren van de kijkers is een enorme klus. Daarnaast onderzoekt Louwman ook de optiek van de kijker. Veel kijkers zijn niet gesigneerd, wat het uitzoeken van hun levensverhaal extra ingewikkeld maakt en soms vrijwel onmogelijk. Toch hebben we, aldus Louwman, vaak zoveel aanwijzingen dat we kunnen vaststellen uit welke periode en uit welk land de kijker afkomstig is. Gebruiken doet hij ze niet, ‘want mijn kijkers zijn niet om door te kijken, maar om naar te kijken’.

 

Gepubliceerd in Natuur & Techniek, februari 2001

In Memoriam Peter Louwman, Foto Louwman Museum

Naschrift: De collectie van Peter Louwman is elke eerste vrijdag van de maand te bezichtigen in het Louwman Museum in Wassenaar.