Snel lezen
- Het publieke profiel van de universiteit is diffuus;
- Aan de universiteit heerst een afrekencultuur;
- Discussie over publieke taak vertroebeld door ideaalbeeld wetenschap.
Gepubliceerd in Flux, januari 2015
‘Toen ik laatst een artikel van mijzelf opzocht, stond ik toch raar te kijken toen ik op een betaalmuur stuitte. Kennis die met publiek geld tot stand is gekomen, is voor datzelfde publiek gewoonweg niet beschikbaar. (…) Het holt het draagvlak voor de wetenschap uit. Ik vind dat er meer aandacht moet komen voor de maatschappelijke functie en meerwaarde van wetenschap. Al was het maar omdat ik geloof dat, in een land als Nederland, waarin we vrij en veilig leven in een open en democratische rechtstaat, waarin we de afgelopen eeuw hebben gebouwd aan sociale zekerheden voor iedereen, dat in zo’n moderne samenleving, de verdere ontwikkeling van onze kennis door wetenschap, eigenlijk het enige is dat ons nog met sprongen vooruit kan helpen.’
Was getekend: Sander Dekker, staatssecretaris van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), tijdens de opening van het academisch jaar 2014. Vanachter een katheder met het Leidse universiteitszegel (met daarop de woorden praesidium libertatis – bolwerk van de vrijheid), sprak de bebrilde staatssecretaris bevlogen woorden. Naast een manshoog boeket met oranje witte bloemen, bracht Dekker een ode aan ‘betrokken dwarsdenkers’, ‘wetenschappers die tegen de heersende norm in durven gaan, en die op zoek gaan hoe de wereld werkelijk in elkaar steekt’. Hij besloot zijn toespraak met de oproep om ‘academische vrijheid te combineren met maatschappelijke verantwoordelijkheid.’
Maatschappelijke verantwoordelijkheid. Maatschappelijke functie. Maatschappelijke meerwaarde.
Steeds vaker klinken deze woorden in het debat over universiteiten. Universiteiten liggen zwaar onder vuur; van alle kanten worden er eisen gesteld. Politici en beleidsmakers vinden dat universitaire kennis geld moet opleveren. Studenten eisen beter onderwijs en afschaffing van het Sociale Leenstelsel. Boze academici verzetten zich tegen de doorgeschoten publicatiedruk, die wetenschappelijke fraude in de hand zou werken. Ook over de ranglijsten waarmee universiteiten pronken of de samenwerking met het bedrijfsleven bestaat onvrede. Intussen leveren universiteiten meer afgestudeerden af dan ooit, maar volgens sommigen zijn de studenten van discutabele kwaliteit en hebben ze beperkte kansen op de arbeidsmarkt.
De onderstroom in het debat over de universiteiten gaat echter niet over de kwaliteit van onderwijs en onderzoek maar over botsende politieke idealen: is de universiteit er voor iedereen? Of voor een selecte groep, die er voor wil en kan betalen? Wie bepaalt de onderzoeksagenda van de universiteit: bedrijven, die er kennis willen halen om producten mee te maken – of overheden, die kennis nodig hebben om een dreigende griepepidemie af te wenden? Of wetenschappers zelf? Waartoe zijn universiteiten eigenlijk op aarde? Wat was ook alweer het publieke belang? En hoe geven universiteiten vorm aan hun ‘publieke taak’?
Competente rebellen
Veel universiteiten bezingen hun maatschappelijke taak in welluidende missieteksten op hun – opmerkelijk vaak Engelstalige – websites. Zo beschrijft de Universiteit van Amsterdam (UvA) bijvoorbeeld dat zij plek biedt aan ‘competente rebellen, die met lef, maar ook verantwoordelijkheid hun pad kiezen’. Vanuit hun ‘bevoorrechte academische positie’ is het hun ‘verplichting om met verworven kennis en kunde altijd een prominente en zichtbare rol te spelen in maatschappelijk debat’. Het Amsterdamse zusje, de VU, vertaalt haar maatschappelijke verantwoordelijkheid door al haar onderzoeks- en onderwijsprogramma’s in te delen in vier thema’s: Human Health and Life Sciences, Science for Sustainability, Connected World en Professional Services. Volgens de VU zijn dit dé onderwerpen die aansluiten bij de ‘grote maatschappelijke thema’s’. De Rijksuniversiteit Groningen nodigt bedrijfsleven, overheden en burgers uit om ‘samen’ kennis te ontwikkelen. Uit de missie van de Universiteit Leiden: ‘Het onderzoek richt zich op kennisvermeerdering en innovatie en draagt bij aan welvaart, welzijn en cultuur in een duurzame samenleving’. (…) En: ‘We laten ons inspireren door de wetenschappelijke en maatschappelijke vragen van de toekomst.’ Niet elke universiteit heeft haar maatschappelijke taak helder voor ogen: als je op de website van de Universiteit Twente zoekt naar ‘Missie en Doel’, staat er: ‘Binnenkort meer informatie’. De Universiteit Utrecht geldt voor de Belastingdienst als een ANBI, een Algemeen Nut Beogende Instelling (giften zijn aftrekbaar), zo leert ons de website, dus daarvan nemen we maar aan dat het een instelling is die iets doet waarvan de maatschappij beter wordt.
‘Like business’
Volgens Willem Schinkel, hoogleraar Sociale Theorie aan de Erasmus Universiteit zijn de zelfomschrijvingen van universiteiten meer wensbeelden dan praktijkbeschrijvingen. Ze drukken publieke waarden uit, schreef hij in een recent essay over de publieke taak van de universiteit. Maar de werkelijkheid ligt volgens Schinkel genuanceerder. ‘Universiteiten zijn publieke instellingen’, zegt hij. ‘Maar dat wil niet zeggen dat ze niet ook privaat gefinancierd worden. Dit gebeurt direct via de derde geldstroom (door onderzoek in opdracht van bedrijven en overheid – red) en indirect via de eigen bijdrage van studenten en hun ouders aan collegegelden. Bovendien runnen universiteiten vaak studentenhuisvesting, hebben ze ‘university colleges’, hebben ze soms ziekenhuizen en adviesdiensten. Hun publieke profiel is – kortom – diffuus. ’
Veel academici en journalisten wijten dit diffuse publieke profiel aan de toegenomen marktwerking die de universiteit de afgelopen dertig jaar in de greep zou hebben gekregen. Die marktwerking vertaalt zich volgens hen in een bedrijfsmodel waarbij prestaties worden gemeten in publicaties en citaties, en in aantallen studenten die binnen de gewenste tijd door de molen zijn gesleurd. Volgens Marcel Ten Hooven, journalist voor de Groene Amsterdammer, ligt de oorsprong van die transformatie in de jaren ’80 van de vorige eeuw, bij Ronald Reagan’s ‘Make government work like business’. In een scherp artikel over de Vrije Universiteit uit 2013, beschrijft Ten Hooven de gevolgen van de opkomst van de New Public Management filosofie, die er voor zorgt dat de markt het lichtend voorbeeld wordt voor publieke diensten. De ambtelijke bureaucratie wordt verruild voor de zegeningen van de markt, voor managers en meetbaarheid; alleen zo kan de overheid kostenefficiënter worden. Ook de redelijk democratische, maar niet altijd even efficiënte academische bestuursvorm uit de jaren zeventig, wordt met de Wet modernisering universitair bestuur ingeruild voor een bedrijfsmatige aanpak. Het argument daarvoor is dat een op harde cijfers gebaseerde rationaliteit het hoger onderwijs ook in de toekomst – met immer groeiende studentenaantallen – betaalbaar zal houden.
Vastgoed
De bedrijfsmatige aanpak wordt nog versterkt doordat de universiteiten in de jaren negentig zelf verantwoordelijk werden gemaakt voor het beheer van hun vastgoed: dure, tochtige, oude panden in de binnenstad. Een verkapte bezuiniging door de rijksoverheid, waarmee universiteiten ‘zelfstandige’ semi publieke instellingen worden. Volgens de financieel geografen Ewald Engelen en Reijer Hendrikse van de UvA en Rodrigo Fernandez van de KU Leuven, halen de universiteiten daarmee een ‘Trojaans paard’ binnen, waaruit weldra allerlei projectontwikkelaars, accountants, kredietverleners en ander financieel volk stroomt, dat eist dat er nieuwe procedures werden ontwikkeld voor het meten en vastleggen van input- en outputgegevens. Daarmee wordt, aldus Engelen et al, het aloude academische gildemodel – of wat daar sinds de democratisering nog van over was – verruild voor het bedrijfsmodel. Fernandez en Hendrikse: ‘In het kielzog doet de ‘newspeak’ haar intrede. Zo wordt (…) gesproken van ‘de eindproducten onderwijs, onderzoek, bestuur en externe dienstverlening’, alsmede ‘het product bestuur’.
Afrekencultuur
Volgens Willem Halffman wordt zo de publieke taak van de universiteit verdrongen door het ‘managersmodel met een afrekencultuur’. Halffman is wetenschapssocioloog aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Samen met filosoof Hans Radder van de VU publiceerde hij vorig jaar het ‘Academisch Manifest: Van een bezette naar een publieke universiteit’. Die bezetting gebeurt volgens Halffman niet door studenten, zoals dat eind jaren zestig vaak gebeurde, maar door ‘de veelkoppige wolf van het Management, dat de academie koloniseert met een huurlingenleger van professionele bestuurders, gewapend met spreadsheets, output-indicatoren en auditprocedures, onder luidkeelse begeleiding van de Efficiëntie- & Excellentiemars’. Halffman: ‘Waar is dat voor nodig, die afrekencultuur? Ook zonder verantwoording en controle wordt er op de universiteit keihard gewerkt. Gepensioneerden blijven in deeltijd werken en medewerkers maken zó veel onbetaalde overuren dat het bijna onverantwoord is. Volgens mij zijn universitaire medewerkers, op een enkele uitzondering na, intrinsiek gemotiveerd voor de publieke taken van de universiteit. Alleen krijgen ze daar geen ruimte meer voor, behalve als het om activiteiten gaat die geld in het laatje brengen, zoals onderzoek voor bedrijven of opdrachten voor de overheid.’
Wetenschapswinkels
Als voorbeeld van een verdwenen publieke taak noemt hij de wetenschapswinkels, een fenomeen uit de jaren zeventig. Individuen en groepen, zoals buurtorganisaties, actiegroepen en vakbonden, konden daar terecht met vragen en problemen met een wetenschappelijke of technische kant. Dat varieerde van de gevaren van blootstelling aan chemicaliën, lawaai en trillingen op de werkplek tot juridische en bouwkundige adviezen voor huurders en literatuurstudies voor milieugroepen. Halffman: ‘De wetenschapswinkels waren een mooi voorbeeld van de manier waarop universiteiten hun maatschappelijke taak uitoefenden. Studenten konden studiepunten scoren en medewerkers kregen ruimte om vragen vanuit de samenleving te beantwoorden. In de jaren negentig zijn ze bijna allemaal verdwenen, wegbezuinigd omdat ze geen geld opleverden.’
Ook de wetenschapsvoorlichting, bij uitstek een publieke taak, is volgens Halffman ten prooi gevallen aan het marketing- en managersdenken. De naam van de afdeling veranderde van wetenschapsvoorlichting in ‘marketing & communicatie’. Waar eerlijke voorlichting vroeger leidend was, richten wetenschapscommunicatoren zich nu op het zo veelvuldig en positief mogelijk in beeld brengen van de instelling om de naamsbekendheid onder potentiële opdrachtgevers en studenten te vergroten. Halffman: ‘Als er over de instelling wordt geschreven in de media, wordt het aantal millimeters geteld en op basis daarvan wordt aan de hand van advertentietarieven bepaald wat de waarde is van deze ‘free publicity’. Dat is een van de criteria waarop de afdeling marketing & communicatie wordt afgerekend.’
Op zoek naar De Waarheid
Ook Frank Miedema ziet de publieke taken van de universiteit afglijden. Miedema is decaan van de medische faculteit in Utrecht en woordvoeder van de beweging Science in Transition, die sinds eind 2013 aardig van zich doet spreken in het academische wereldje. Miedema verzet zich tegen de ‘perverse prikkels’ die in het wetenschapssysteem zijn geslopen, zoals de enorme publicatiedruk en de groeiende verstrengeling met het bedrijfsleven. Maar anders dan Willem Halffman is Miedema niet per definitie tegen managen. Miedema: ‘Je moet ook realistisch zijn. Onderzoek kost bakken met geld en als je daar verantwoording over af moet leggen, dan moet je dat managen. Financiers hebben er recht op om te weten wat er met hun geld gebeurt. Als het gaat om externe financiers, kan het ook betekenen dat je de opbrengst van het onderzoek niet meteen in de openbaarheid kunt brengen. Er kunnen belangen van bedrijven in het geding kunnen zijn en je kunt niet net doen of die niet bestaan.’
Volgens Miedema wordt de discussie over de taak van de universiteit – ook de publieke taak – vertroebeld door het heersende ideaalbeeld van de wetenschap als belangeloos zoeken naar De Waarheid. ‘Als dat al ooit het geval is geweest, dan is dat allang niet meer zo. Dit is een rechtstreeks gevolg van de schaalvergroting en de eerder genoemde perverse prikkels. De wetenschap produceert niet alleen kennis, maar ook carrières. En voor het publieke begrip is het belangrijk om te laten zien hoe het er echt aan toe gaat. Bijvoorbeeld dat er onder druk van die citatiescores veel te veel middelmatige publicaties verschijnen. Of dat er geen geld is voor het repliceren van andermans onderzoek. Als je de publieke taak van de universiteit serieus neemt, dan moet je een realistisch beeld schetsen van de universiteit, en van het wetenschapsbedrijf.’
Kennis is macht
Willem Schinkel van de Erasmus Universiteit Rotterdam denkt er anders over. In zijn al eerder aangehaalde essay doet hij een voorstel voor een vierledige omschrijving van de publieke taak, een omschrijving die sterk verbonden is met democratische idealen. Niet verwonderlijk, want democratie en wetenschap zijn beide dochters van de Verlichting, zoals John Locke, de vader van de liberale democratie al in de 17e eeuw vaststelde. Volgens Schinkel bestaat de publieke taak van universiteiten uit: 1) het doen van vrij onderzoek; 2) het verzorgen van toegankelijk onderwijs; 3) het beheren van kennis; en 4) het komen tot publieke kennis.
Het uitvoeren van vrij onderzoek moet onafhankelijk van de markt gebeuren, maar ook van religie en van door de staat opgelegde ideologieën. Kennis is macht, en daarom is vrij onderzoek volgens Schinkel een publieke taak in een democratie. Ook vrij toegankelijk onderwijs is een publieke taak, omdat een democratie gebaat is bij goed opgeleide mensen, die in staat zijn om de macht actief te controleren. Het is dus een publieke taak om de toegankelijkheid van de universiteit groot te houden en niet louter te focussen op excellentie. De derde publieke taak bestaat volgens Schinkel in het beheren en bewaren van kennis. Universiteiten zijn kennisarchieven met een bijzonder lange tijdshorizon.
Willem Halffman herkent zich daar wel in. Door het verzamelen en bewaren van technieken en recepten voeden universiteiten het maatschappelijk kennisnetwerk, schrijft hij in zijn bijdrage aan ‘Waartoe is de universiteit op aarde’ (Jelle van Baardewijk en Ad Verbrugge) dat deze zomer verscheen. ‘Een universiteit hoort nog te weten dat geïnfecteerde wonden werden behandeld met azijn voordat er antibiotica waren, want met resistente bacteriën kan dat nog te pas komen.’
Volgens Willem Schinkel is de vierde publieke taak het verzorgen van publieke kennis; dat wil zeggen kennis die beschikbaar is, gedeeld wordt en dus niet exclusief is. Ten tijde van de wetenschappelijke revolutie was kennis ook al publiek, omdat onderzoekers als Robert Boyle hun experimenten letterlijk en plein public deden. Nu wordt kennis publiek door communicatie, en door deelname van academici aan het publieke debat en de publieke oordeelsvorming. Daarmee is kennis volgens Schinkel ook een vitaal onderdeel van de publieke sfeer, – de ruimte los van overheid en markt, waar wetenschappelijke kennis in normatieve discussies kan worden ingebracht.
Kennisbedrijf
Willem Halffman ziet de universiteit als een kennismeent, een ‘knowledge commons’. In vroeger tijden was de meent een stuk woeste grond waar elk dorpeling zijn vee kon laten grazen of brandhout vanaf kon halen – voor gemeenschappelijk gebruik dus, maar wel met goede afspraken. Halffman: ‘Universiteiten zouden meer op Wikipedia moeten lijken dan op een kennisbedrijf waar je voor veel geld een carrière of een innovatie koopt. Nu wordt de kennismeent meer en meer beheerd via commodificatie (commodity – handelswaar – red). Daarmee privatiseren we gemeenschappelijke kennis en onteigenen we de dorpelingen.’ Op de kennismeent van Halffman bloeien verschillende soorten kennis: existentiële kennis over wie we zijn, waar we vandaan komen, waar we heen gaan en wat er om ons heen gebeurt. Die kennis vergaren we met historisch onderzoek bijvoorbeeld; onderzoek dat ons iets leert over het leven en denken van onze voorouders. Of astronomisch onderzoek dat ons iets vertelt over onze plaats in het grote geheel. En biologisch onderzoek dat onvermoede verwantschappen aan het licht brengt. Halffman: ‘Je hoeft geen wetenschapper te zijn om dat soort dingen interessant te vinden. Complete TV kanalen verwonderen ons 24 uur per dag met kennis over apen, planten en genen. Dat soort kennis is onderdeel van onze cultuur.’
Naderend onheil
Naast deze existentiële kennis ziet Halffman nog drie andere soorten kennis, die ons in staat stellen om te (over-)leven in deze wereld. Universiteiten moeten naderend onheil signaleren, ook als belanghebbenden daar niet op zitten wachten. Denk aan problemen als gevolg van klimaatverandering; dreigende geopolitieke crises of het naderend onheil als gevolg van groeiende ongelijkheid. Daarnaast produceren universiteiten kennis om problemen op te lossen, zoals het genezen van ziektes, het droog houden van onze voeten en het voorkomen van verontreiniging.
In het verlengde daarvan ligt de rol van de universiteit als voedingsbodem voor het innoverend vermogen van de samenleving. Daarbij gaat het niet alleen om technische innovaties. Maar ook om onderzoek naar – en ideeën voor bijvoorbeeld het beter toetsen van schoolprestaties of om initiatieven voor ondersteuning van mantelzorgers. Universiteiten hebben geen monopolie op deze kennis. Burgers, bedrijven, overheden en sociale bewegingen stellen dit soort vragen ook en bedenken ook vernieuwende oplossingen, maar universiteiten steunen en voeden dit maatschappelijk kennisproces.
Frank Miedema van Science in Transition meent dat de universiteit er primair is om de wereld beter te maken; een antwoord te vinden op de grote uitdagingen van onze tijd zoals klimaatverandering en energie, landbouw en voeding, gezondheidszorg en vergrijzing. Daarbij gaat het niet alleen om het ontwikkelen en beheren van kennis, maar ook om het gebruik ervan. Miedema: ‘De universiteit moet zich opstellen als een ‘honest broker’, een eerlijke makelaar, een begrip dat afkomstig is van de Amerikaanse politicoloog Roger Pielke Jr.. Dit betekent dat je burgers en beleidsmakers goed informeert over de opties bij het aanpakken van een bepaald vraagstuk en over de gevolgen daarvan. Als het bijvoorbeeld gaat om een gezondheidsvraagstuk zou je moeten laten zien wat de effecten, de kosten en de baten zijn van genezen, én van bijvoorbeeld preventie. De uiteindelijke beslissing over het vraagstuk – kiezen we voor genezing of voor preventie – is aan de politiek, want daarbij spelen vaak ook andere overwegingen een rol.’
Dat de universiteit er is om de wereld beter te maken, wil volgens Miedema trouwens niet zeggen zij zich moet beperken tot toegepast onderzoek, onderzoek waarmee direct praktische toepassingen te ontwikkelen zijn. Miedema: ‘Onderzoek heeft ook een grote culturele waarde. Het uitvoeren van vrij onderzoek is dus zeker een publieke taak van de universiteit. Daar zou je minimaal een derde van de middelen voor moeten reserveren. Maar ook bij vrij en fundamenteel onderzoek moet je kunnen uitleggen waarom je dat doet. Bijvoorbeeld omdat jouw onderzoek meer kennis oplevert over de plek van de mens in het heelal of de natuur. Of omdat het op de lange duur – en zonder garantie op succes – misschien iets bruikbaars oplevert voor de behandeling van kanker.’
Malariavaccin of Higgs-deeltje?
Schinkel, Halffman en Miedema benadrukken het belang van het betrekken van het publiek bij de wetenschap. Miedema: ‘We moeten het publiek veel meer betrekken bij het vaststellen van de richting van het onderzoek en de keuzes die gemaakt worden. Gaan we miljoenen besteden aan de ontdekking van het Higgsdeeltje? Of besteden we dat geld aan het ontwikkelen van een vaccin tegen malaria? Je moet je realiseren dat wetenschappelijk onderzoek niet langer een leuke kleinschalige hobby is van een paar welgestelde enkelingen. Het is een kapitaalintensieve publieke activiteit. Dat vraagt om betrokkenheid, en om democratische controle.’
Ook Halffman zou de burger meer willen betrekken bij het onderzoek. Niet alleen als burger-wetenschapper bijvoorbeeld, zoals nu gebeurt in het vogelonderzoek en bij het identificeren van kometen, maar inderdaad ook bij het vaststellen van de onderzoeksagenda. Nu is die bemoeienis beperkt tot bedrijven, en daarvan ook nog eens de grootste en best georganiseerde bedrijven die via de topsectoren hun stem kunnen laten horen. Maar in een democratie lijkt het me niet meer dan normaal dat je daar iederéén bij probeert te betrekken.’
Willem Schinkel ziet hier een rol voor NWO. ‘De organisatie zou zich moeten transformeren tot een platform waar verschillende partijen kunnen strijden over de publieke thema’s die centraal moeten staan in onderzoek.’ De kans dat dan al het geld wordt besteed aan onderzoek naar enge ziektes, is volgens Halffman gering. ‘Misschien als je het presenteert als keuze, óf het Higgsdeeltje, óf het malariavaccin. Maar als je het hele scala van de wetenschap laat zien, dan is er ook geld voor iets als Middel-Nederlandse literatuur en andere vormen van wat ik existentiële kennis noem. We moeten het gewoon proberen.’
Terug naar de vraag van het begin: Wat is de maatschappelijke taak van de universiteit? Voedingsbodem voor maatschappelijke kennis zijn? De wereld beter maken? Eerlijke makelaar in kennis? Bijdragen aan publieke oordeelsvorming? Of: ‘Laat het publiek maar uitmaken wat de publieke taak is’? Voor Willem Schinkel is dat laatste te makkelijk: ‘Reflectie op de publieke taak is ook een taak van de universiteit, die vooral dient te gebeuren binnen de publieke ruimte die de universiteit zelf is. Momenteel is ze daar niet goed in, getuige bijvoorbeeld het feit dat alle universiteiten zich gedwongen zien om mee te gaan in de ‘excellentie’-retoriek. Maar het moet wel gebeuren. De vraag waar we nu voor staan is of de universiteit kan groeien in zijn publieke taak of dat ze gedegradeerd wordt tot een ‘outsource’-capaciteit voor Research & Development. Als we dat laatste niet willen, is een structurele bezinning op de publieke taak van de universiteit noodzakelijk.’
-0-0-0-0-0-
In de loop der tijd veranderen universiteiten steeds van vorm en functie, zo schrijven Patricia Faasse en Barend van der Meulen van het Rathenau Instituut in de publicatie ‘Vizier Vooruit, toekomst scenario’s voor Nederlandse universiteiten’. Volgens hen was de reizende geleerde tot ver in de achttiende eeuw het archetype van de wetenschapper. Met het Latijn als voertaal en – behalve voldoende geld – geen enkele toelatingseis vormden de Europese universiteiten een netwerk waarbinnen studenten vrijelijk konden rondreizen. Onder invloed van de vorming van de natiestaat, de verkaveling van de wetenschap in aparte disciplines, de toename van de studentenaantallen en de vorming van formele onderwijscurricula, werd de universiteit langzamerhand een symbool van regionale en nationale trots. Pas halverwege de negentiende eeuw werd hoger onderwijs expliciet gedefinieerd als een ‘publiek belang’, waarmee ook de financiële verantwoordelijkheid ervoor verschoof naar de nationale overheid. Halverwege de twintigste eeuw, werd, naast onderwijs geven en onderzoek doen ook het dienen van een maatschappelijk belang expliciet een universitaire taak.
Meer lezen? Vizier Vooruit – 4 toekomstscenario’s voor Nederlandse universiteiten – (Rathenau Instituut – 2014)