Snel lezen
- Wetenschappers durven niet meer te zeggen dat ze nieuwsgierig zijn;
- Meer nadruk leggen op belang onderzoek voor maatschappelijke behoeften;
Gepubliceerd in Onderzoek Nederland 6 maart 2015
Fundamenteel onderzoek is altijd verdedigd met het argument dat de inzichten die je daardoor krijgt op den duur tot maatschappelijk nuttige toepassingen leiden. Die politieke mythe is nu uitgewerkt’, zegt Roger Pielke Jr. van het Center for Science and Technology Policy Research van de Universiteit van Colorado. ‘Zowel wetenschappers als politici zijn naarstig op zoek naar een nieuwe politieke mythe, maar die hebben ze nog niet gevonden.’
Roger Pielke with the University of Colorado at Boulder. (Photo by Casey A. Cass/University of Colorado)
Pielke: ‘De term ‘basic research’ werd al in de jaren twintig gebezigd, maar pas na het rapport van Vannevar Bush, ‘Science the endless frontier’ in 1944 werd het de hoeksteen van het wetenschapsbeleid in de Verenigde Staten en elders. Aan de basis ervan ligt het lineaire model: de overheid financiert het basis onderzoek; de inzichten die dat oplevert worden via toegepast onderzoek omgezet in innovaties, in economische vooruitgang. Zowel voor wetenschappers als politici is dat model interessant. Voor wetenschappers betekent het een vrijbrief om hun nieuwsgierigheid te volgen. Politici kunnen wijzen op het feit dat fundamenteel onderzoek aan het begin van de pijpleiding staat, die uiteindelijk tot meer economische voorspoed leidt.’
De economische betekenis van (zuiver) wetenschappelijk onderzoek werd eind jaren vijftig nog eens benadrukt door onderzoek van Robert Solow die in liet zien dat tachtig procent van de welvaartsgroei was te danken aan technische veranderingen. ‘Ten onrechte’, aldus Pielke: ‘Solow doelde op veranderingen in productiefuncties, maar al snel werd dat vernauwd tot technologie en gebruikt als extra argument om te investeren in wetenschap. Niet dat er extra argumenten nodig waren, overigens. Wetenschappelijk onderzoek was een van de belangrijke fronten waarop de Koude Oorlog werd gevoerd en er was de Amerikanen veel aan gelegen om die strijd niet te verliezen.’
Het einde van de Koude Oorlog luidde echter een omslag in het denken in. Pielke: ‘Vanaf begin jaren negentig groeit de druk om de voordelen van fundamenteel onderzoek meer te specificeren. Het wordt voortaan fundamenteel-strategisch onderzoek genoemd of transformerend onderzoek. Onderzoekers proberen ook steeds vaker om zelf het maatschappelijk nut ervan aan te geven, omdat ze merken dat de politieke mythe van het fundamenteel onderzoek als basis voor toegepast onderzoek en innovatie is uitgewerkt.’
Een voorbeeld is de natuurkundig onderzoeker die, gevraagd naar het maatschappelijk nut van het Higgs-deeltje, wees op het potentiële ervan belang voor de toekomstige energievoorziening. Pielke: ‘De echte reden dat we dit onderzoek doen, is natuurlijk dat we nieuwsgierig zijn naar hoe de wereld in elkaar zit. Wetenschappers durven dat niet meer te zeggen uit angst dat hun onderzoeksbudgetten zullen dalen naar het niveau waarmee de sociale wetenschappen het moeten doen. Daarom benadrukken ze liever het praktische nut ervan, hoewel dat erg ver weg ligt.’
De instrumentele benadering van wetenschappelijk onderzoek wordt nog eens versterkt door het Europese onderzoeksprogramma Horizon 2020 en de Nederlandse Wetenschapsvisie. Daarin wordt een flink deel van de krimpende budgetten voor onderzoek ingezet om maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. In Nederland moet de Wetenschapsagenda, die wordt opgesteld in overleg met belanghebbenden, richting geven aan dit onderzoek.
Pielke: ‘Ik kan me voorstellen dat zo’n Wetenschapsagenda wel een beetje problematisch is voor de onderzoekgemeenschap. Jarenlang hebben wetenschappers geroepen dat de uitgaven voor onderzoek nuttig besteed zijn omdat ze via het lineaire model allerlei maatschappelijke voordelen opleveren. Als de maatschappij dan wil meepraten over de keuze en de richting van het onderzoek, kun je niet met goed fatsoen zeggen ‘Geef maar geld en laat het aan ons over om de onderzoeksagenda vorm te geven’. Die tijd is geweest en komt niet meer terug.’
Gevraagd hoe wetenschappers zich dan moeten opstellen, zegt Pielke dat het niet verstandig is om vast te blijven houden aan de politieke mythe van ‘basic research’ en het lineaire model. Ook een karikaturale suggestie als zou de ANWB voortaan beslissen over het onderzoek in deeltjesfysica lijkt hem niet erg productief. ‘Er is een nieuwe politieke mythe nodig om investeringen in publiek gefinancierd onderzoek te rechtvaardigen, waarbij de nadruk ligt op maatschappelijke behoeften en uitdagingen. De kunst is om methoden te ontwikkelen, waarbij je die maatschappelijke behoeften omzet in onderzoeksvragen, terwijl je tegelijkertijd voldoende vrijheid houdt om een goed onderzoeksprogramma op te stellen en uit te voeren.’
Daarbij is wel bescherming nodig tegen de waan van de dag. Pielke: ‘De tijdspanne voor wetenschappelijk onderzoek is een andere dan die van het politieke discours. Je kunt niet het ene jaar zwaar investeren in onderzoek naar Ebola en het volgende je geld ergens anders op zetten, omdat Ebola van de voorpagina’s is verdwenen. Hoe je dat vorm kunt geven, is iets dat ik van hieruit niet kan beantwoorden. In Europa is veel kennis aanwezig over de relatie tussen wetenschap, politiek en over het betrekken van burgers bij wetenschappelijk onderzoek. Het is misschien even slikken voor de ‘harde’ natuurwetenschappers, maar ik zou zeggen, maak gebruik van die sociaalwetenschappelijke kennis bij het vormgeven van de Wetenschapsagenda en daarmee ook van een nieuwe politieke mythe voor het wetenschappelijk onderzoek.’