‘Mensen verzetten zich niet tegen nieuwe technologie, omdat die nieuw is, maar omdat die de bestaande orde overhoop gooit. We denken iets te verliezen en dan wordt ons rationele brein gekaapt door onze amygdala, het deel van de hersenen dat informatie koppelt aan emoties. Dat zegt ons te vechten, vluchten of verstarren (fight, flight, freeze).’ Calestous Juma, hoogleraar … schreef een boek over ‘Innovation and its enemies’ met als belangrijkste boodschap dat de weerstand tegen technologische vernieuwing – die al zo oud is als de mensheid – alleen kunnen verminderen door het zoeken naar de balans tussen innovatie en continuïteit. ‘Wij mensen houden niet zo van verandering.’

De angst om iets te verliezen wordt vaak afgeschilderd als irrationeel. Is dat terecht?

“Nee, die angst is volstrekt legitiem. Je weet namelijk niet wat het effect van die nieuwe technologie op je werk en op je sociale en fysieke omgeving. Niet alle technologische vernieuwing pakt positief uit voor iedereen. Asbest werd indertijd ook geprezen om zijn geweldige eigenschappen, maar daar zijn we nu aardig van teruggekomen. Los daarvan zijn we in het algemeen geneigd om te denken dat de nog onbekende gevolgen van een techniek eerder negatief dan positief zullen uitpakken voor ons of voor de samenleving. En voor sommige groepen is dat ook zo. De Luddieten – een Engelse beweging uit de 18e eeuw die zich verzette tegen de introductie van weefmachines – zagen dat hun werkgelegenheid en vakmanschap werden ondergraven. Ook gevestigde bedrijven en instituties maken zich terecht zorgen om hun voortbestaan. Dus nee, die angst is niet irrationeel, maar de vraag is of het verstandig is om je daardoor te laten leiden.”

In uw boek geeft u een hele reeks voorbeelden van verzet tegen nieuwe technologie, van de introductie van koffie en boekdrukkunst 500 jaar geleden tot het verzet tegen genetische modificatie nu. Wat is het kenmerkende patroon in dat verzet?

“Kenmerkend voor het verzet is dat die intuïtieve angst voor de onbekende gevolgen achteraf wordt gerationaliseerd. Tegenstanders gaan zoeken naar argumenten om die nieuwe technologische ontwikkeling tegen te houden. Daarbij wijzen ze vaak op mogelijke gevaren voor gezondheid en milieu. Tijdens de ‘War of the Currents’, de strijd tussen gelijkstroom en wisselstroom aan het einde van de 19e eeuw, wees Edison – voorstander van gelijkstroom – veelvuldig op de gevaren van wisselstroom, die – anders dan gelijkstroom – al bij een betrekkelijk laag voltage dodelijk is. Tegenstanders van koffie., vooral wijnboeren en bierbrouwers die hun negotie bedreigd zagen, beweerden indertijd dat koffiedrinken de mannelijkheid aantast. Ze werden overigens gesteund door Koning Charles II van England, die de koffiehuizen zag als broeinesten van sociale onrust.”

Onderzoekers en ingenieurs denken vaak dat je door voorlichting en educatie mensen wel op andere gedachten kunt brengen.

Ik vrees dat dat een illusie is. We discussiëren nu al meer dan twintig jaar over het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen in landbouw en voeding en hun gevolgen voor de gezondheid van mens en milieu en voor de bestaansmogelijkheden van kleine boeren. en hoewel de voordelen overduidelijk zijn en de veronderstelde nadelen nog altijd geen werkelijkheid zijn geworden, blijven mensen en groepen zich verzetten. Zeer onlangs nog heeft de Amerikaanse National Academy of Sciences een lijvig rapport uitgebracht over genetisch gemodificeerde gewassen, waaruit blijkt dat de voordelen van deze technologie vele malen groter zijn dan de mogelijk nadelen. Toch zal dat rapport het debat niet doen verstommen. Naast zorgen over mens, milieu en kleine boeren spelen ook andere meer economische motieven een rol. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld wordt het verzet mede gevoed door de lobby van de biologische landbouw. Zij hebben er baat bij dat de techniek van genetische modificatie in een slecht daglicht staat. In Europa werd het verzet ook gevoed door de angst voor ontwrichting van de gesubsidieerde gangbare landbouw met name in de nieuwe lidstaten.”

Zegt u nu dat de zorgen om gezondheid en milieu slechts munitie zijn in een strijd tussen economische belangen?

“Niet voor iedereen. Er zullen best mensen zijn die zich echt zorgen maken over mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe technologie, maar vaak worden die zorgen gebruikt om de werkelijke motieven, het dreigend verlies aan invloed, te camoufleren. Met die ‘afgeleide’ zorgen kun je bijvoorbeeld tijd kopen om je invloed uit te breiden. Als je zegt dat een nieuwe technologie schadelijk is voor de gezondheid van mens of milieu moet daar onderzoek naar worden gedaan en voor je het weet ben je vijf of tien jaar verder. Afgeleide zorgen kun je ook gebruiken om de oppositie tegen die nieuwe, bedreigende technologie te verbreden. Het verzet tegen genetische modificatie richtte zich in eerste instantie op de eventuele milieu-effecten. Later kwamen daar de mogelijke gevolgen voor de gezondheid bij en nog weer later de zorgen om de kleine boer in ontwikkelingslanden. Het gevolg was dat steeds meer groepen zich zorgen gingen maken over de technologie, overigens zonder dat de feiten daartoe aanleiding gaven.”

Komen die zorgen niet ook voort uit wat uw Harvard-collega Sheila Jasanoff het democratisch tekort van technologie noemt; het feit dat mensen geen invloed hebben op snelheid en richting van technologische ontwikkeling, maar wel worden geconfronteerd met de gevolgen ervan?

“Collega Jasanoff en ik hebben daar een verschillende kijk op. Haar redenering is dat technologie een minstens even belangrijke invloed heeft op de samenleving als wet- en regelgeving. Voor dat laatste hebben we een uitgebreid stelsel in het leven geroepen met verkiezingen, parlementen en rechtspraak. Richting en snelheid van technologische ontwikkelingen daarentegen laten we over aan onderzoekers en ingenieurs. Daarom pleit ze voor meer democratische controle op de ontwikkeling van nieuwe technologie. Ik ben het daar niet mee eens. Op de eerste plaats denk ik dat ontwikkeling van technologie een essentieel onderdeel is van wat ons tot mens maakt. Creativiteit kun je niet sturen en dat moet je ook niet willen, want dan droogt die op.’

‘Op de tweede plaats hebben we al een systeem voor democratische besluitvorming over technologie. Daarbij gaat het niet om de ontwikkeling van die technologie, maar om het gebruik ervan. Een bepaalde techniek zal voor de ene groep voordelen opleveren en voor de andere groep nadelen. Dan moet je dus overleggen hoe je de voordelen voor de ene groep afweegt tegen de nadelen van de andere en of er technologische oplossingen zijn om die nadelen te compenseren dan wel te vermijden. De arena waarin je dat doet, waarin je die belangen afweegt, is het bestaande systeem voor democratische besluitvorming. Daar hoef je niet iets nieuws voor op te tuigen.”

Er zijn toch ook vaak onbedoelde gevolgen, de fameuze ‘unintended consequences’, zoals het voorbeeld van asbest dat u hiervoor noemde?

Zeker, maar die kunnen zowel positief als negatief uitpakken. Vanuit de angst voor het onbekende leggen we de nadruk op onbedoelde negatieve gevolgen. Dat zie je bijvoorbeeld terug in het voorzorgsprincipe, waarbij een techniek pas mag worden toegepast als die bewezen veilig is. Logischerwijs is dat trouwens onmogelijk, maar wat ik wil zeggen is dat er ook positieve onbedoelde gevolgen zijn. Een mooi voorbeeld is de mobiele telefoon. In het begin lag de nadruk op de mogelijke gevaren voor de gezondheid als gevolg van straling en op de negatieve sociale consequenties. Een onbedoeld positief gevolg is dat dankzij mobiele telefoons miljoenen mensen in Afrika en Azië toegang hebben gekregen tot financiële en andere markten en tot voorheen ontoegankelijke bronnen van informatie. De ontwerpers van die eerste ‘baksteen’-telefoon hadden dat nooit kunnen bedenken. Als het gaat over onbedoelde gevolgen dan lijkt de balans in dit geval toch ruimschoots door te slaan naar de positieve.”

Bedoeld of onbedoeld zijn er toch altijd slachtoffers van nieuwe technologie. Wat moet de taxichauffeur die zijn broodwinning kwijtraakt door Uber, maar nog wel een forse schuld heeft omdat hij indertijd een licentie moest kopen?

“Die taxichauffeur is geen slachtoffer van technologie, maar van slecht voorbereide instituties, waaronder de gemeentelijke en landelijke overheid, maar ook de organisatie van taxichauffeurs. Het probleem is dat die instituties zijn ingesteld op een relatief traag en lineair verlopend technologisch ontwikkelingsproces. Besturen en instellingen hadden de tijd en namen die ook om de mogelijke gevolgen van technologische ontwikkelingen in kaart te brengen en de wet- en regelgeving zonodig aan te passen. Dankzij de exponentiele groei van technische kennis verloopt technologische ontwikkelingen nu veel sneller en ook niet meer lineair. De opkomst van een nieuwe platformtechnologie, zoals Uber, leidt ertoe dat de wereld van het stedelijk personenvervoer in een paar jaar tijd onherkenbaar verandert.”

We hebben dus een systeem voor besluitvorming over technologische ontwikkeling, namelijk het bestaande democratische systeem, maar dat is niet in staat om te anticiperen op die technologische ontwikkelingen?

“Daar komt het nu wel op neer, ja. In mijn boek pleit ik ervoor dat bestuurders zich veel meer en veel eerder laten adviseren over ontwikkelingen in de technologie, zodat ze kunnen anticiperen op de gevolgen van die ontwikkelingen voor verschillende groepen in de samenleving. Waarbij ze zich dus moeten realiseren dat die ontwikkelingen niet langzaam zijn en niet lineair verlopen, dat het, met andere woorden, een bijzonder complex regelsysteem is, waarbij je ook nog eens te maken hebt met de eerder genoemde ‘unintended consequences’. In de Verenigde Staten hadden we daar ooit een Office for Technology Assessment voor, maar dat is begin jaren 90 opgeheven. In Europa bestaan dat soort instellingen nog (in Nederland het Rathenau Instituut, JvK), maar als je kijkt naar de patstelling over nieuwe technologieën, dan kun je je afvragen of ze wel voldoende invloed hebben op de maatschappelijke en politieke besluitvorming.”

En  ingenieurs zelf? Hebben die daar ook een rol in of moet je die gewoon lekker laten sleutelen in hun laboratoria?

“Welzeker hebben ingenieurs daar een rol in, zelfs een heel belangrijke. Als het gaat over gevolgen van technologische ontwikkelingen hebben ingenieurs daar meer verstand van dan elke andere groep in de samenleving. Alleen is er een soort taakverdeling gegroeid waarbij ingenieurs ontwerpen en sociale wetenschappers kijken naar de gevolgen ervan, terwijl ze onderling niet of nauwelijks met elkaar communiceren. Volgens mij kunnen ingenieurs heel goed nadenken over de voor- en nadelen van technologie. Tot op zekere hoogte doen ze dat al, omdat ze bij het ontwerpen zichzelf voortdurend afvragen of hun producten en apparaten doen wat ze moeten doen en niet doen wat ze zeker ook niet moeten doen. Die manier van denken kun je doortrekken naar de vraag of de betreffende technologie zal worden gebruikt op een manier die bedoeld is. Juist omdat ingenieurs de mogelijkheden en tekortkomingen van technologie kennen, zouden ze zich veel meer moeten manifesteren in het maatschappelijke en politieke debat.”

 

Verschenen in De Ingenieur 10 oktober 2016